De zee die neemt en de zee die geeft

“De twee paarden hinniken. Ze voelen, waar het om gaat. Sil zoekt nog enkele lange ropen bijeen, werpt die in de wagen; hij geeft Jaakje nog een paar aanwijzingen voor het werk en dan gaat hij. Op de wagen heft hij aandachtig luisterend het hoofd. Hoort hij paardengedraaf, mannenstemmen? Door het geraas van de storm krijgt hij geen zekerheid, maar de drift om het eerst aan het strand te zijn bespringt hem.”

Jutten, zo ging dat vroeger, aldus Cor Bruijn in het welbekende boek “Sil de Strandjutter’. Gejut wordt er op het eiland nog altijd, al gaat het tegenwoordig wel wat anders dan vroeger. Ook op Terschelling staat de tijd niet stil. Bij stormweer worden de scannerberichten voortdurend uitgeluisterd. Bidden zoals Sil dat deed, wordt niet zoveel meer gedaan, maar af en toe een schietgebedje naar boven des te meer: “Laten er wat containers hierboven overboord gaan… Containers, hout, stukgoed, het maakt niet zoveel uit, als het maar bruikbaar is. En als het dan komt, laat het dan alsjeblieft niet naar Vlieland gaan!”

In een lange rij staan de terreinwagens opgesteld op het strand. Vanuit de auto’s klinken de scannergeluiden. Schijnwerpers gericht op de golven. Af en toe wordt een bezoekje gebracht aan een andere auto. Is er iemand die iets meer weet? Enkelen klimmen op het dak van de auto om meer zicht te hebben. Wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Als eindelijk de buit in zicht komt spoeden een paar durfals in overlevingspak zich de golven in. Eentje klimt op de container. Als ‘eigendomsbewijs’ worden touwen om de container bevestigd. Trekkers en Landrovers helpen de container het laatste stukje het strand op. De juttersharten kloppen: Zit er iets in en zo ja… Is het bruikbaar?

Containerlook, Schoenami en bananenrepubliek. Alleen de Terschellinger en de vaste gasten weten wat ermee bedoeld wordt. Een containerlading vol korte broeken en gestreepte overhemden die het straatbeeld in de zomer op het eiland de volgende jaren bepaalden. Het strand overspoeld door schoenen, zover je kon kijken. Schoenen in de was, schoenen aan de waslijn, schoenen in de kraampjes op de braderie, overal schoenen. En een strand vol bananen, uiteindelijk beland in een dierentuin.

Bananen, hout, plastic soldaatjes, kleding, schoenen, voetbalpoppetjes, damast, metalen koffers, diepgevroren kalkoenen en koelkasten zijn maar enkele van de vele voorwerpen die in de loop der jaren op het eiland aangespoeld zijn. En natuurlijk dan het vat met cranberries, wat volgens de verhalen ervoor gezorgd heeft dat de bessen hier nog steeds groeien. Maar dat was dan weer in Sil zijn tijd. Sommige bezoekers storen zich eraan, al die terreinwagens op het strand. De romantiek van het jutten is verdwenen vinden ze. Maar ook romantiek wordt af en toe gemoderniseerd. En jutten, doen we het niet allemaal een beetje als we op strand zijn? Zoeken we er niet allemaal iets? De een zoekt overboord geslagen lading, de ander schelpen of misschien barnsteen. Op het strand vind je altijd wel wat. Soms vind je elkaar terug. Of vind je, terwijl je de tegenwind trotseert jezelf weer een beetje terug.
Ik overdenk dit alles, terwijl ik in de auto zit. Inderdaad, een terreinwagen. Op de radio klinkt ‘In the blood’, van John Mayer. Over dingen die in je bloed zitten, die overgaan van generatie op generatie. ‘Will it wash out in the water, or is it always in the blood’. Dat jutten van de eilanders? Dat krijg je er niet uitgewassen met water. Zeker niet met zout water, dat maakt het alleen maar erger…